Gilde St. Sebastiaan.
“Voor alle Edele schutterlijke harten, die beminnen de spellen van de Edele handboge tot hapert Loon en Casteren”.
Zo begint de charte (=kaart, reglement) uit 1607. In dat jaar verleenden de aartshertogen Albertus en Isabella (zij was de dochter van de Spaanse koning Philips II), die in die tijd de Nederlanden bestuurden deze nieuwe kaart aan het Sint Sebastiaansgilde in de dorpen Hoogeloon, Hapert en Casteren en werd het gilde heropgericht.
De genoemde aartshertogengaven deze kaart omdat het oorspronkelijke reglement en waarschijnlijk ook alle verdere attributen tijdens de heersende pestepidemieën en gedurende de Tachtig jarige oorlog, die op dat moment in de Nederlanden woedde, verloren waren gegaan.Ze verleenden deze kaart waarschijnlijk niet louter en alleen om de “spellen der edelen handboge” te bevorderen, maar wellicht ook in de hoop dat het gilde een rol als een soort burgerwacht zouden kunnen vervullen in de verdediging van hun woonplaats, als dat nodig mocht zijn in de oorlog met de noordelijke opstandige gewesten.
Deze kaart die 33 artikelen bevat en die gedateerd is op 6 augustus 1607, is helaas niet bewaard gebleven maar wel een notarieel afschrift ervan van 8 oktober 1773.
De kaart bevat een aantal bepalingen ten aanzien van koningschieten, keizerschap, gildezilver, dekens, begrafenissen, boetes, teren, sacramentsdag enz., die zoals een traditiegetrouw gezelschap als een gilde betaamt zo goed mogelijk worden nageleefd.
Het gilde is van oudsher een gilde voor de dorpen Hoogeloon, Hapert en Casteren en is dat volgens de nieuwe statuten nog steeds hoewel bijna alle leden van Hoogeloon komen.
De Casterse leden zijn waarschijnlijk in 1881 bij het (her?)oprichten van het St. Willibrordus gilde uitgetreden.
In tegenstelling tot de Casterse leden weten we precies wanneer de Hapertse leden hebben afgehaakt. Dat gebeurde in 1774 na een reeks moeilijkheden tussen de Hoogeloonse en Hapertse leden. Bij besluit van 9 februari 1774 stonden de Staten Generaal toe, dat in Hapert een St. Joris gilde werd opgericht en stelden tevens een reglement voor dat nieuwe gilde vast.
Van de 19de eeuw zijn er bijzonder weinig bronnen bewaard gebleven die iets kunnen onthullen van de geschiedenis van het gilde. Wel weten we dat het gilde actief gebleven is. In het archief van St. Sebastiaan zijn kasboeken en ledenlijsten vanaf 1897 bewaard gebleven.
In 1907 vierde het gilde zijn derde eeuwfeest. Op de dag van het koningschieten presenteerde het gilde haar nieuwe vaandel en bootste de jeugd in Hoogeloon het echte gilde na door het vormen van een zogenaamde geitenguld onder leiding van Arnold Schoenmakers en met een koning omhangen met een mantel en koningsschilden in de vorm van koolraapschijven. Dit namaak-gilde trok onder grote hilariteit van herberg naar herberg waarbij gebruik werd gemaakt van allerlei rare zelfgemaakte muziek instrumenten. Men kreeg de smaak zo te pakken, dat tijdens deze dag het plan ontstond om in Hoogeloon opnieuw een fanfare op te richten.
Tijdens de tweede oorlog is het gilde een aantal jaren duidelijk minder actief geweest. Tijdens deze jaren werd er geen verslag gemaakt. Uit het eerste verslag van na de oorlog blijkt duidelijk dat men opgelucht is dat deze tijden overleefd zijn. Na deze periode bloeide het gilde weer op. Het gilde beschikte in de eerste jaren na de oorlog niet meer over wapens. Wel had men nog materiaal om loden kogels te gieten maar deze attributen zijn nooit meer gebruikt. Een gildebroeder maakte eind jaren veertig twee kruisbogen voor het gilde. Sinds die tijd is dit het hoofdwapen van gilde Sint Sebastiaan Hoogeloon dat van origine een handbooggilde was.
In de voorbereiding van het 350-jarig bestaan in 1957 werd samen met het gilde Sint Joris een vendelgroep gevormd. Na deze festiviteiten werden de pakken door ons gilde overgenomen en werd de vendelgroepgroep gesplitst.
De voorgroep, tamboers en vendeliers waren sinds 1957 gekostumeerd. In 1977 kregen ook de andere leden een gildepak.
In 1982 werd de gildeakker geruild tegen een stuk grond nabij het kapelletje. Het nieuw verworven perceel werd ingericht als schiet- en oefenterrein. De ideeën van een aantal gildebroeders, om weer met geweer te gaan schieten, konden op dit terrein verwezenlijkt worden.
Het gilde bestaat thans uit ruim vijftig leden en kent nu zowel een tamboer- als een vendelgroep, er wordt geschoten met de kruisboog en het geweer.